Klagen is een serieus probleem en overal waar wij komen, zien wij in meer of mindere mate mensen klagen. Wij moeten te lang op het eten wachten, de trein komt te laat, de baby huilt, een oude vrouw loopt te langzaam. Oftewel, het gaat niet altijd zoals wij het willen.

Ook in de kerk zien wij dit probleem en soms klagen mensen om de meest onbenullige dingen: Nare geurtjes in de wc, koffie dat te lauw smaakt of dat de kerk niet genoeg leuke uitstapjes organiseert.

Wanneer het geklaag in de kerk teveel wordt, kan dit vaak effectief bestreden worden door de predikant, die een paar zondagen preekt over klagen. De Bijbel vertelt immers dat God een hekel heeft aan klagen, klagen is een zonde, getuige de Israëlieten die vielen in de woestijn. Zij waren niet tevreden met de situatie, zij zagen geen hoop en gingen dus morren.

Als wij geklaag om ons heen zien, is het bijna altijd zulk geklaag. De zaken gaan niet zoals wij het willen, een ander doet niet zoals wij het hebben bevolen, dus is de situatie niet gewenst. Wij zijn niet bereid om ons nederig op te stellen, wij blijven staan op onze rechten en wijzen anderen op hun plichten. Als dát onze instelling is, waar is dan de liefde? Moeten wij niet leren van Paulus die liever niet gebruik maakt van zijn rechten? ( 1 Korinthiërs 9:1-15 ; 1 Korinthiërs 8:13 )

Wij moeten ons bekeren van al dát geklaag.

Geklaag dat goed is

Maar klagen is niet altijd slecht, het is soms nodig, ook in de kerk. Er is namelijk een vorm van klagen dat goed is en onze God verheerlijkt.

Het verschil tussen het zondige geklaag en het God verheerlijkende geklaag, is het onderwerp van de hoop. In beide situaties is er een nood, een gebrek; maar van wie of wat verwacht de klager verandering? Verwachten wij verlossing van een mens, van geld, van scholing of onszelf? Of vestigen wij onze hoop op God, die hemel en aarde gemaakt heeft? ( Psalmen 121:2 )

De Israëlieten in de woestijn klaagden bij honger, bij dorst en bij het zien van sterke vijanden.

  • Inderdaad, het volk had te kampen met een tekort aan water, er is niemand die graag vergaat van de dorst ( Exodus 17:1 ). Hun geklaag was zonde, omdat zij in hun dorst gingen twijfelen aan de wijsheid en de beloftes van de HEERE, zij vonden dat God hen beter in Egypte hadden kunnen laten ( Exodus 17:3 ). Dát is zonde.
  • En wie verlangt er nou niet om de zoveel tijd naar een stukje vlees? Zo ook dit volk in de woestijn. Maar zij verwachtten dit vlees niet van God, zij hadden een verlangen naar de vleespotten en het brood van Egypte ( Exodus 16:3 ) en naar de vissen, de komkommers, de pompoenen, het look, de ajuinen, en het knoflook! ( Numeri 11:5 ) Zij geloofden niet dat God hen van dagelijks voedsel kan voorzien. Egypte smaakte beter dan God. Dát is een belediging tegen God.
  • Wie zou niet bang zijn om ten strijde te trekken tegen reusachtige en sterke mannen met versterkte steden? Ook hier speelt geloof in God een grote rol. Het is begrijpelijk om te twijfelen aan hun eigen kracht, maar zij waren hun God en Zijn beloften vergeten waardoor zij gingen twijfelen aan Gods kracht. Dat niet alleen, zij verlangden (alweer!) terug naar Egypte. ( Numeri 14:2-3 )

Wij zien dat dit geklaag zondig is, omdat zij geen vertrouwen hadden in God: de HEERE was in hun ogen te klein om hen te redden.

Geklaag dat God wél de eer geeft, is jammeren vanwege een nood, maar tegelijkertijd hopen op God voor de verlossing. Immers, de verlosser ontvangt de eer, en wij die geholpen worden, krijgen de voordelen van de verlossing en loven God uit dankbaarheid.

De Bijbel geeft ons verschillende voorbeelden van “klagers” tot eer van God.

Klagen vanwege vijanden

Veel psalmen komen over als een klagend gebed en ook in Psalm 55 zien wij koning David jammeren:

Sla acht op mij en verhoor mij. Ik zwerf rond in mijn klagen en kreun…  – Psalmen 55:3

Ik echter, ik zal tot God roepen en de HEERE zal mij verlossen. ’s Avonds, en ’s morgens, en ’s middags zal ik klagen en kermen, en Hij zal mijn stem horen. – Psalmen 55:17-18

Ik zeg tegen God: Mijn rots, waarom vergeet U mij? Waarom ga ik in het zwart gehuld, door de onderdrukking van de vijand? … Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht  en mijn God. – Psalmen 42:10 en Psalmen 42:12

David vertrouwde op de gerechtigheid van God, dat de HEERE hem zal beschermen, ook al dreigde het gevaar van de vijanden. Hij verheerlijkt God door op Hem te vertrouwen.

Klagen vanwege (eigen) zonde

God is heilig en Hij bestraft zonde. Wanneer wij blijven zondigen, zullen we de nabijheid van God zien verdwijnen in ons leven. Dat is wat wij telkens zien in de geschiedenis van het volk Israël.

Wie zegt iets en het gebeurt, als de Heere het niet gebiedt? Komt niet uit de mond van de Allerhoogste voort het kwade en het goede? Wat klaagt dan een mens die leeft? Laat ieder klagen over zijn zonden! – Klaagliederen 3:37-39

Mijn oog vloeit van tranen en kan niet ophouden, omdat er geen rust is; totdat de HEERE neerkijkt en ziet uit de hemel. – Klaagliederen 3:49-50

De profeet Jeremia wordt vaak de huilende of de klagende profeet genoemd. En hij huilde en klaagde terecht, want de zonde van het volk was groot en God strafte streng.

Beklaag jij wel eens jouw eigen zonden? Zo niet, dan heb je misschien nooit de heiligheid en rechtvaardigheid van God gekend? Klagen vanwege zonden zal pas gebeuren wanneer wij onszelf zien in het licht van de heiligheid van God. En wanneer God vanwege zonden Zijn gezicht verbergt, zullen wij klagen en vragen naar Gods heerlijke aanwezigheid. Dit geklaag verheerlijkt God, want Hij wordt gezien als heilig, hoog verheven en waardevol.

Klagen vanwege de afwezigheid van Gods eer

De vrouw van Pinehas hoorde het bericht dat de ark van God als buit meegenomen was door de Filistijnen, toen kromde zij zich en baarde en zij stierf na de geboorte van haar zoon. In 1 Samuel 4:20-22 zien we haar jammeren en de reden daarvan.

En omstreeks de tijd van haar sterven spraken de vrouwen die bij haar stonden: Wees niet bevreesd, want u hebt een zoon gebaard. Maar zij antwoordde niet en nam het niet ter harte. En zij noemde het jongetje Ikabod, en zei: De eer is weggevoerd uit Israël. Dit zei ze, omdat de ark van God als buit meegenomen was, en vanwege haar schoonvader en haar man. En zij zei: De eer is weggevoerd uit Israël, want de ark van God is als buit meegenomen. – 1 Samuel 4:20-22

Deze vrouw was stervende en zij klaagde voornamelijk over één ding: de eer van God is weg. De naam van God is vernederd, dát is beklagenswaardig en reden tot treuren.

De heerlijkheid van God is immers weg, het is niet meer te zien en wij willen zo graag dat God geëerd wordt en zijn heerlijkheid gezien wordt. Dit geklaag verheerlijkt God, want Zijn naam moet verhoogd worden en stralen als een licht in de nacht, daar verlangt de klager naar.

Het is daarom belangrijk om dit onderscheid te maken, zowel voor de klager als voor de leiding van een kerk die te maken heeft met klagers. De herders van de gemeente moeten oppassen dat zij niet voor het gemak alle klagers over één kam scheren en het heilige geklaag veroordelen. Maar het is ook zeker niet mijn bedoeling dat alle klagers hun geklaag rechtvaardigen.

In een vervolg-artikel zal ik proberen uitéén te zetten hoe en wanneer wij horen te klagen in de kerk.

Gecategoriseerd in: