Stel dat je een dag moet oppassen op jouw neefje van negen jaar oud en je gaat met hem naar de supermarkt om een ijsje te kopen. Wanneer je bij de kassa komt, laat een oude dame jullie voor in de rij omdat jij slechts twee ijsjes hoeft af te rekenen. Je dankt haar vriendelijk en rekent af.
Tien minuten later zit jij met jouw neefje in een park en dezelfde mevrouw loopt voorbij, maar struikelt. Al haar boodschappen vallen uit haar tas en zij probeert overeind te krabbelen, maar door de schrik en pijn blijft zij even op de grond zitten.
Jij trekt jouw neefje naar je toe, wijst naar de oude dame en zegt: “Je weet wat je te doen staat.” Jouw neefje knikt.
Jij bent de sinaasappelen aan het verzamelen en je ziet hoe jouw neefje naar de gevallen dame stapt, naast haar neer knielt en een hand op haar schouder legt om haar gerust te stellen, terwijl zijn andere hand buiten het zicht van de vrouw haar portemonnee grijpt en in zijn broekzak stopt.
Jouw neefje kijkt in jouw richting en geeft een knipoog. Alsof hij wilt zeggen: “Missie volbracht.”
Je weet wat je te doen staat
Wij horen niet elke dag iemand tegen ons zeggen: “Je weet wat je te doen staat.” Maar onbewust horen wij dit dagelijks en reageren wij er ook op.
Op het moment dat jij op werk aankomt weet je wat je te doen staat: werken. Op het moment dat je de volgende dag een tentamen hebt weet je wat je te doen staat: leren. Op het moment dat je dorst hebt weet je wat je te doen staat: drinken. Wij horen dit zinnetje de hele dag door.
De situatie in het verhaal is voor beiden dezelfde: de mevrouw is gevallen. De opdracht is voor beiden dezelfde: “Je weet wat je te doen staat.” Maar waarom reageert de één correct: de boodschappen verzamelen, terug in de tas doen en de mevrouw overeind helpen? En een ander verkeerd: kans grijpen om haar portemonnee te stelen?
Een voorbeeld van een slechte “ik weet wat mij te doen staat”, staat in Richteren 18. De Danieten waren op zoek naar een woonplaats en kwamen langs het huis van Micha. En toen vertelden sommigen dat er in het huis kostbare bezittingen waren en voegden er aan toe: “Jullie weten dus wat jullie te doen staat.” En dus gingen zij de spullen stelen.
Het is angstaanjagend om te beseffen dat zij slechts de woorden “Jullie weten wat jullie te doen staat” hoeven te horen, en niet de specifieke opdracht: “Steel de kostbare spullen.” Het is waarschijnlijk nóg angstaanjagender om te beseffen dat wij niet anders zijn dan zij.
Ook wij “weten wat ons te doen staat” wanneer we gezondigd hebben, van nature bedekken wij het en doen alsof er niets is gebeurd. Wij weten de zonde snel te vinden als dat ons maar genoeg voordeel oplevert of veel tegenslagen kan voorkomen.
Net zoals de priesters gebrekkige offers brengt aan God in Maleachi 1:7-8, houden wij vaak het beste voor onszelf. Waar wij ons geld aan spenderen verraadt dat wij “weten wat ons te doen staat”. Hoeveel tijd wij spenderen aan het woord en in gebed in vergelijking met werelds vermaak, legt ons hart bloot.
God weet wat Hem te doen staat
De Danieten die Micha beroofden kwamen er “goed” van af, ze werden niet opgepakt door de politie. Het neefje in mijn voorbeeld krijgt misschien een flinke berisping en een flinke oorvijg (als dit tegenwoordig nog gebeurt), maar daarna is alles weer goed. Dus denken sommigen dat zonde loont (Maleachi 3:14). Of denkt men dat God aan hun zonden voorbij gaat, zonder te beseffen dat God geduldig is en bekering eist (Romeinen 2:4-5).
God weet wel wat Hem te doen staat, als de wereld bidt om gerechtigheid voor al het kwaad dat in de wereld wordt gedaan (Openbaring 6:10). En er komt een dag wanneer de Heere zal doen wat Hem te doen staat: het verzamelen van de rechtvaardigen voor de eeuwige vreugde, en het verzamelen van de goddelozen voor het oordeel (Mattheüs 13:41-43).
Ons belangrijkste “je weet wat je te doen staat”, heeft dus te maken met “God weet wat Hem te doen staat”. Hij geeft immers elke zondaar zijn of haar verdiende loon: de dood. En er is slechts één manier die God heeft aangewezen waardoor iemand vergeven kan worden: door geloof in Jezus Christus (Romeinen 6:10).
Er zijn heel veel dingen die wij doen die niet overeenstemmen met de wil van God, deze dingen moeten ook echt veranderd worden. Maar voordat je die zonden moet en kan bestrijden, moet je een nieuw mens zijn, gerechtvaardigd door het bloed van Jezus Christus. Zo niet, dan is alles verloren. Want als je zonder de rechtvaardiging door geloof in Jezus hebt, en denkt de zonde de baas te kunnen zijn en eeuwig leven te kunnen verdienen, ben je overmoedig. En God zal op die dag, waarvan wij weten, dat Hij zal doen wat Hem te doen staat, de overmoedigen verdelgen (Maleachi 4:1).
Er is vergeving van zonden, verzoening met God en de belofte van eeuwig leven, door geloof in Jezus Christus. Dus, jij weet wat je te doen staat!